Laten we eerst even terugkijken. Wat heeft u geleerd van de eerste editie van het rapport?
We hebben een aantal lessen getrokken. Die hebben vooral te maken met de presentatie en met het meenemen van de sector in het verhaal. Voorafgaand aan de eerste editie van het rapport hebben we onvoldoende met de sector gesproken. Dat werd duidelijk tijdens de presentatie. Het overviel de sector, als het ware. Jammer, want het betekende dat het rapport eigenlijk onvoldoende landde bij de organisaties waarvoor het bedoeld was. Kijk, het CBF zit op een schat aan informatie, het is doodzonde als je daar niets mee doet. State of the Sector geeft houvast omdat het op basis van data ontwikkelingen in de sector beschrijft. Het rapport is ook een middel om het gesprek in de sector op gang te krijgen en organisaties mee te laten denken.
Op welke manieren hebben jullie het dit keer anders aangepakt?
Eerst hebben we intern alle data weer op een rijtje gezet. Eigenlijk op dezelfde manier zoals we dat afgelopen jaar gedaan hebben, maar met een paar twists. Sommige zaken wilden we toch niet zozeer meenemen of juist verduidelijken. Daarna hebben we onze bevindingen voorgelegd aan de sector. We hebben focusgroep discussies gehouden en organisaties – groot en klein, uit verschillende segmenten – uitgenodigd om met ons te spreken. Daar hadden we twee redenen voor. Om te beginnen waren we benieuwd of het rapport inzichtelijk was. Is het behulpzaam? Maar we waren natuurlijk vooral benieuwd naar wat organisaties zelf opvalt qua ontwikkelingen in de sector. En hoe zij bepaalde ontwikkelingen verklaren.
Wat frappeerde u het meest tijdens de focusgroep gesprekken?
Ten eerste dat het verklaren van allerlei ontwikkelingen in de sector best ingewikkeld is. Er zijn veel verschillende gezichtspunten, men heeft niet één verhaal. Organisaties zijn ook allemaal verschillend. Als je het bijvoorbeeld hebt over vrijwilligers, wie tellen we nou eigenlijk mee? Mensen die veel werk doen achter de computer, tellen die mee? Mensen die collecteren? Daar ontstonden allerlei discussies over. De één heeft misschien ook helemaal geen problemen om vrijwilligers te vinden, terwijl een andere organisatie misschien weer problemen heeft met het vinden van bestuurders. Je zag de diversiteit van de sector dus vertegenwoordigd in de focusgroep discussies.
De gesprekken verliepen wat mij betreft heel plezierig. Het waren open gesprekken. Mensen waren niet terughoudend in hun antwoorden, kritieken, hun suggesties en hun ideeën. Het werd door de deelnemers ook gewaardeerd dat we hen uitnodigden en dat we luisterden. De gesprekken waren onderdeel van de dataverzameling. Het heeft ons geholpen grip te krijgen op bepaalde ontwikkelingen. En dat hebben we in het rapport nu beter kunnen weergeven. Natuurlijk baseren we ons op harde cijfers, die door de sector aangeleverd zijn en gecheckt door het CBF. De interpretatie daarvan is per definitie subjectief. Er is nu een mooie mix ontstaan waarin de focusgroepen een constructief element zijn. Dus het is zeker voor herhaling vatbaar.
Wat is er naast de focusgroepen nog meer veranderd aan het rapport?
We hebben de structuur van het rapport helemaal veranderd. De vorige keer was ons uitgangspunt de Goede Doelen Index. Nu hebben we over een langere periode gekeken naar kengetallen. Dat kwam ook uit de gesprekken met de organisaties, dat daar behoefte aan was. Dus daar beginnen we het rapport mee. In een aantal hoofdstukken geven we op verschillende gebieden – vrijwilligers, fondsenwerving, uitgaven – aan hoe de sector zich heeft ontwikkeld over de afgelopen jaren. Daarnaast hebben we nog de steeds de Goede Doelen Index, waarin je in één oogopslag kunt zien waar dingen vooruitgaan, stagneren of achteruitgaan.
Laten we eens richting de uitkomsten van het onderzoek gaan. Wat zijn volgens u de meest interessante bevindingen?
Ik vind de gestage groei van koepels interessant. We zien dat de koepels eigenlijk elk jaar groeien. De groei was in de Covid-jaren nog iets sterker. In tijden van nood is er blijkbaar behoefte om bij elkaar te kruipen. Koepels ondersteunen, proberen te vertegenwoordigen. En blijkbaar neemt de behoefte daaraan toe op het moment dat het even iets minder gaat. Dat vind ik een versterking van het maatschappelijk middenveld.
Wereldwijd ligt de non-profit sector de laatste tijd onder vuur. Denkt u dat de neiging om samen te werken de komende tijd nog sterker zal worden?
Ik heb geen glazen bol, maar het zou mij hogelijk verbazen als dat niet zo zou zijn.
Wat valt nog meer op in het rapport?
Een andere ontwikkeling die mij opvalt is dat het aantal donateurs stabiel blijft, maar dat het gemiddelde bedrag dat een donateur geeft afneemt. Dus we blijven geven, maar we geven steeds minder. Dat is fascinerend, al heb ik er niet meteen een verklaring voor. Ik constateer. Particuliere donaties zijn een van de belangrijkste inkomstenbronnen voor goede doelen. Dus dit is een uitdaging voor de sector. Het is goed om je dit te realiseren en erover na te denken.
Een andere inkomstenbron zijn de overheidssubsidies. In deze editie van het rapport is daarover een special opgenomen. Wat is de reden om extra aandacht aan dit onderwerp te besteden?
Ik ben zelf “opgegroeid” in de sector van internationale samenwerking. Dat is de sector waarin overheidssubsidies een zeer grote rol spelen. En ik hou mij professioneel gesproken bezig met ontwikkelingen in het veld van maatschappelijke organisaties op het gebied van internationale samenwerking. En daarmee dus met ook de relatie tussen overheden en maatschappelijke organisaties. Dan gaat het al snel over geld. De data ontbreekt echter vaak. Toen bleek het CBF ook deze data te hebben, in ieder geval voor een fors deel van de organisaties, waarin bovendien wordt onderscheiden welke overheidsbron er eigenlijk achter subsidies zit. We konden het niet nalaten om daar iets mee te doen.
Dat komt natuurlijk goed uit, nu de sector geconfronteerd wordt met draconische bezuinigingen.
Het komt eigenlijk altijd goed uit, want die discussie over overheidssubsidies speelt al jaren. De discussie is nu wel acuter geworden. De special biedt een eerste, en zeer broodnodige, inkijk in dat zeer interessante veld van de overheidssubsidies.
Op basis van de data hebben we een aantal beelden kunnen nuanceren. Den Haag speelt natuurlijk een belangrijke rol, en dan vooral het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, maar er zijn meer bronnen. Bijna alle ministeries hebben subsidiepotjes, evenals de provincies, de gemeenten en de Europese Unie. En landen als Duitsland, Denemarken en Groot-Brittannië. Ook daar halen goede doelen uit Nederland geld vandaan.
Een fascinerende bevinding is dat tijdens een crisissituatie, zoals tijdens Covid-19, overheden eigen goede doelen voor laten gaan. De Nederlandse overheid is net iets meer gaan geven, maar de buitenlandse overheden hielden de hand op de knip. De gezondheidsfondsen ontvingen voorafgaand aan de pandemie redelijk wat geld van niet-Nederlandse overheden. Omdat daar de kraan dichtging zie je dat zij hard zijn geraakt in het Covid-jaar. Er is wel wat herstel, maar ze zijn er nog niet.
Hoe kunnen goede doelen het rapport gebruiken?
Mijn hoop is vooral dat het organisaties helpt om zaken waar ze zelf tegenaan lopen in perspectief te plaatsen, dat het hen helpt zich te positioneren ten opzichte van anderen. Misschien dat het de samenwerking in de sector versterkt, de uitwisseling van ervaringen en best practices. En ik hoop van harte dat we erin slagen een website te bouwen waar organisaties zelf ook iets met de data kunnen doen. Dat zijn we nu aan het bekijken. Wat de overheidssubsidies betreft, die moeten eigenlijk standaard meegenomen worden. Juist ook omdat het onderwerp zo speelt.
Criticasters zijn doorgaans happig om goede doelen aan te pakken. Geeft de informatie in het rapport hun daarvoor niet juist handvaten?
Dit rapport biedt transparantie. Naar de sector, maar ook naar de buitenwereld. Eén ding wil ik graag benadrukken. We geven munitie om voor eens en voor altijd af te rekenen met die eeuwige, onzinnige discussie over de strijkstok. Een discussie die mij al jaren irriteert, omdat hij nergens op gebaseerd is. Ons rapport maakt nogmaals klip en klaar dat als je kijkt naar beheers- en wervingskosten, dat die bij goededoelenorganisaties ontzettend laag zijn. Meer dan 86% van wat organisaties binnenkrijgen wordt besteed aan het doel, niet meer dan 8% wordt gebruikt om geld op te halen. Je moet de organisaties die afwijken echt met een lampje zoeken
Download hier het volledige rapport State of the Sector 2024